Fotografie_oud

 

nikon3200 en 5200


Bij fotografie gaat het niet alleen om een goede camera, maar ook zeker om de juiste instellingen van de camera en een goede keuze van een kader. Uiteraard kan je de camera op automatisch zetten, maar om foto’s te maken zoals jij dat wilt, zorg je zelf voor de juiste instellingen.

Diafragma

Het diafragma bepaalt hoeveel licht er door de lens op de sensor valt. De hoeveelheid licht die op de sensor valt, bepaalt hoeveel scherptediepte er in de foto zit (de afstand tussen de dichtstbijzijnde en verste punten die scherp worden afgebeeld). Door te spelen met de diafragmawaarde krijg je een volledig onscherpe achtergrond of juist, een volledig scherpe achtergrond en alles wat daar tussenin zit.
Diafragma wordt aangeduid met het ‘F-getal, zoals f/1 of f/64. Een hoge F-waarde (F40) is een kleine opening, de kleine F-waarde (F2.8) de grote opening.

Opdracht 1 diafragma

Maak drie reeksen foto’s waarin je met het diafragma speelt. Fotografeer hetzelfde voorwerp met verschillende diafragmastanden. Zorg dat je steeds van een kleine diafragmawaarde naar een grote waarde gaat in bijv. 3 of 4 stappen.


 Sluitertijd

Bepaalt hoelang er licht op de sensor valt en dus ook hoeveel detail je in een foto ziet. Sluitertijd wordt uitgedrukt in waarden zoals 1000, 640, 250, 20 etc. Dit betekent eigenlijk 1/640 seconde, 1/250 seconde, etc. Hoe hoger het getal, hoe sneller de sluiter weer dicht gaat en hoe minder licht er op de sensor valt.

Opdracht 2 sluitertijd

Maak een aantal foto’s van iets dat in beweging is, bijvoorbeeld lopende mensen, fietsers, auto’s. Doe dit met verschillende sluitertijden en een camera die stilstaat. Doe hetzelfde met een met de beweging meedraaiende camera. Zou dit makkelijker zijn in een donkere of een lichte omgeving?


ISO waarde

Geeft aan hoe snel de sensor reageert op het licht dat door de lens op de sensor valt. Een lage waarde (50 of 100) geeft aan dat het relatief lang duurt om een foto te maken, een hoge waarde (400, 800, 1600) geeft aan dat het relatief kort duurt om een foto te maken. Maar let op, hoe hoger de ISO waarde hoe meer ruis je krijgt in je foto’s (je foto wordt wat onduidelijk, er zitten lichte pixels tussen de donkere pixels, waardoor het kleurverloop daar wat minder mooi wordt).

Opdracht 3 ISO-waarde

Maak een aantal foto’s  met de laagste ISO-waarde en dezelfde foto’s met de hoogste ISO-waarde.


 

belichtingsdriehoek1


Opdracht 4 op de computer zetten

Laad de foto’s op de computer en zet ze netjes in een mapje Fotografie. Verdeel deze map weer in kleinere mapjes: diafragma, sluitertijd en ISO-waarde.

Zet daarna je foto’s in Word of PowerPoint naast elkaar en geef aan met welke waarden je die foto’s hebt gemaakt. (Deze waarden kun je op je scherm zien als je de foto op de camera bekijkt).

Hopelijk kun je zo goed de verschillen tussen de foto’s zien en kun je bij een volgende keer als je iets wilt fotograferen deze kennis gebruiken.


 

https://www.youtube.com/watch?v=mh-o30kDso4

Witbalans

Geeft aan welke kleuren er gebruikt worden in een foto. Licht bestaat uit verschillende kleuren en binnen zijn die kleuren anders dan buiten, maar ook met een lamp krijg je weer andere kleuren. Zo kunnen foto’s die je maakt andere kleuren hebben dan die jij ziet. Om de juiste kleuren te krijgen in je foto gebruik je de witbalansmodus en haal je hem van automatisch af.

Opdracht 5 witbalans

Ga met je camera op pad en maak een aantal series met foto’s van hetzelfde object. Doe dit binnen bij een raam, binnen bij kunstlicht, op een plek waar je je flitser moet gebruiken, buiten in de zon en buiten in de schaduw. Maak steeds dezelfde witbalansserie (schrijf die op).


Opdracht 6 verwerking van witbalans

Laad deze foto’s weer op de computer en maak een tabel met de serie foto’s naast elkaar en noteer de witbalans erboven.

automaat zon schaduw bewolkt lamp tl flits
Bij raam
Bij licht
Met flits
In de zon
Schaduw
Bewolkt

 Opdracht 7 gebruik van diafragma, sluitertijd, ISO en witbalans

7a. Zet drie voorwerpen zo achter elkaar dat je één voorwerp scherp hebt, één voorwerp minder scherp en één voorwerp onscherp. Probeer een foto te maken waarbij de voorste scherp is, en één waarbij de middelste scherp is en waarbij de achterste scherp is. Bedenk van te voren wat je moet gebruiken in de afstelling van je toestel.

7b. Maak een “spannende” foto van iets of iemand, waarbij de achtergrond vaag is.

7c. Maak een foto van een druppelende kraan, waarbij je het water ziet stromen en één waarbij je de individuele druppel(s) ziet.

Laad ook deze weer op je computer en zet erbij hoe je het hebt gedaan.


Fotocameralenzen

Veel camera’s hebben zoomlenzen, een zoomlens heeft meerdere lenzen in één.

Bij de specificaties van de zoomlenzen van digitale camera’s worden de waardes nog in (analoge) kleinbeeld equivalenten aangeduid. Maar doordat het CCD scherm dichter bij het objectief staat dan vroeger een negatief, zijn de waardes op je lenzen niet gelijk aan de waardes die de lenzen uiteindelijk zijn. De waardes van de lenzen van je digitale spiegelreflexcamera zou je moeten vermenigvuldigen met 1.5 om de juiste waarde te krijgen. Zo wordt bijvoorbeeld  onze 18 tot 55 mm lens een 27 tot 80 mm lens. De verlengingsfactor verschilt per camera.

brandpunt lenzen

Brandpuntafstand

Het brandpunt van een lens is de plaats waar de stralen van een lichtbron na breking door een lens samenkomen. De afstand tussen het midden van de lens en het brandpunt heet de brandpuntsafstand. De brandpuntafstand is gekoppeld aan de beeldhoek.

14-24 mm lens = groothoeklens

35 mm lens = standaardlens

50 mm lens = portretlens

70 mm of meer = telelens

macrolens = close-up

zoomlens = meerdere lenzen in één lens verwerkt

Het nadeel van de zoomlens is de afname van de lichtgevoeligheid. Doordat de lens bij het uitzoomen naar het telebereik steeds verder uitschuift neemt het licht dat op de lichtgevoelige chip valt af. Er valt dus minder licht door een verder uitgeschoven lens. Stel dat er op je lens twee getallen staan, bijvoorbeeld: 2.8 – 4. Dan staat dat voor de maximale lichtgevoeligheid in de groothoek- en de telestand.

Vertekening bij lenzen

Lenzen kunnen ook een vertekenend beeld geven. Wanneer je bijv. een groothoeklens gebruikt om een portret van heel dichtbij te maken, zal je een vertekend beeld krijgen, zoals een enorme neus. Stel dat je iemand die staat fotografeert van een laag standpunt met de groothoeklens, dan zal diegene heel lange benen krijgen.

Omdat de soort lens die je gebruikt een grote invloed heeft op je beeld, is het heel belangrijk dat je de keuze van je lens bewust maakt.


Opdracht 8 Foto’s met vertekening

8a. Maak in de “fotostudio” pasfoto’s van elkaar, waarbij je steeds een beeldvullende foto maakt van het hele hoofd en de lens op 18mm, 24mm, 35mm en 55mm zet.

8b. Fotografeer elkaar als het model op een kruk staat en fotografeer vanaf de voeten naar boven. Dit noemen we kikkerperspectief.

8c. Fotografeer elkaar als de fotograaf op een kruk staat en het model op de grond en fotografeer van bovenaf. Dit noemen we vogelperspectief.

8d. Bedenk nog enkele foto’s die je zou kunnen maken in kikker en/of vogelperspectief.

8e. Laad ook deze foto’s weer op de computer en voeg ze in een mapje.


 Autofocus

Autofocus instelling

Veel mensen zijn geneigd hun object in het midden van de foto te plaatsen. De belangrijkste reden hiervoor is dat het scherpstelpunt van de camera vaak in het midden van het beeldvlak zit. Soms kan het interessanter zijn om het hoofdobject/persoon niet precies in het midden te plaatsen. Het stimuleert je naar de gehele foto te kijken.

Je hebt verschillende autofocus instellingen op je camera, de meest gebruikte:

AF-S / One shot = (autofocus single) enkelvoudig, door de ontspanknop half in te drukken wordt er scherp gesteld. Wanneer het scherp is, wordt in de zoeker een • aangegeven en/of hoor je een piep.

Gebruik bij stilstaande onderwerpen: portret, stilleven, landschap etc.

AF-C/ Ai servo =(autofocus continue) de camera blijft continue scherpstellen, zolang je de ontspanknop ingedrukt houdt.

Gebruik bij bewegende onderwerpen: sport, kinderen, huisdieren etc.

Ook waar de camera op scherpstelt heeft verschillende instellingen; de autofocus (AF)-veldstand:

Enkelveld = stelt alleen op het onderwerp in het geselecteerde scherpstelveld scherp.

Dynamisch veld = de camera gebruikt meerdere scherpstelvelden om scherpstelling te bepalen.

Dichtstbijzijnd onderwerp = camera stelt scherp op datgene wat zich het dichtst bij de camera bevindt.

Deze laatste is vrij onhandig als er iets door het beeld komt. En bij dynamisch veld zal de camera misschien een groter stuk scherpstellen dan jij wilt, maar is wel makkelijk als je snel foto’s wil maken. Als je rustig foto’s wil maken, gebruik dan de enkelveld stand en regel de scherptediepte met je diafragma-instelling. Uiteindelijk zal je een combinatie maken van de autofocus veldstand met de AF-S, AF-C of AF-A.

Wanneer het donker is of je onderwerp weinig contrast heeft, kan het zijn dat je camera moeite heeft om scherp te stellen. In dit soort situaties kun je beter manueel scherpstellen. Op de lens zit een AF/MF knop (autofocus/manuele focus). Wanneer je deze naar MF schuift, moet je handmatig scherpstellen door aan de scherpstelring op de lens te draaien.

Draai niet aan de scherpstelring wanneer je lens op AF staat! Je forceert de lens hiermee.


Opdracht 9 Autofocus en compositie

9a. Maak een aantal foto’s in de AF-S of One shot stand, waarbij je het onderwerp dat je scherp wil hebben eerst scherpstelt door de sluiterknop half in te drukken en dan aan de rand van je foto te zetten.

9b. Zet je toestel op AF-C of Ai servo. Laat iemand op een afstand staan. Druk de sluiterknop half in en stel scherp op je model. Laat je model nu naar je toe lopen, hoor en zie je de camera werken om steeds weer scherp te stellen?

9c. Probeer een foto te maken waarbij een snellopend model op je afkomt. Welke instelling gebruik je?

9d. Sla de foto’s weer op de computer op.


Kleurinstelling

Er zijn verschillende mogelijkheden om je kleurinstellingen aan te passen.

Bij de Nikon bijvoorbeeld kan dit via de optie Beeldinstelling instellen:

  • standaard
  • neutraal
  • levendig = hoog contrast
  • portret = verlaagt het contrast, natuurlijke uitstraling
  • landschap = verhoogt verzadiging en verscherping. Voor landschapsfoto’s met heldere groen en blauwtinten.
  • Monochroom= zwart/wit foto’s

Binnen deze mogelijkheden kun je nog kiezen voor:

  • verscherpen
  • contrast
  • verzadiging: regelt de levendigheid van de kleuren.
  • helderheid
  • tint
  • filtereffecten
  • kleurtoon

Deze instellingen verschillen per camera.

Wat je mooi vindt, is persoonlijk, maar soms fotografeer je in opdracht en dan kijk je wat de klant wil. Soms is het ook praktisch om bijvoorbeeld in zwart-wit te fotograferen, als je weet dat het uiteindelijk in zwart-wit afgedrukt wordt. In de meeste fotobewerkingsprogramma’s kun je naderhand ook je foto’s nog bewerken.


 Opdracht 10 Kleurinstelling

Maak een aantal dezelfde foto’s in verschillende kleurinstellingen:

  • een portretfoto
  • een landschap
  • een onderdeel van een gebouw
  • eigen idee

10b. Maak een aantal portretfoto’s op portretfotostand, maar pas nu de waarden aan binnen die stand. Let op dat je de oorspronkelijke waarden aan het eind weer terug zet.

10c. Zet ook deze foto’s weer in een mapje op de computer.


Beeldkader/uitsnede

Bepaald welk deel je van het beeld te zien krijgt in je foto. Met de randen van de foto’s kader je een deel van de wereld om je heen in. Het is belangrijk om een het juiste beeld te kiezen, zodat het onderwerp goed in beeld is en interessant is om naar te kijken. Wanneer je bijvoorbeeld een portret van iemand maakt en zijn/haar gezicht deels inkadert, merk je dat zijn/haar gezicht veel sprekender kan worden.

Fotografie 2         Fotografie 3

Zoals bij de foto hierboven. Wil je juist de twee vrouwen in beeld hebben of speelt de jongen in de achtergrond ook een rol? Alles wat op de foto komt speelt mee met het totale beeld. Denk daarom goed na voor je een foto maakt, wat wil je laten zien en op welke manier wordt hij interessant om naar te kijken?


Portfolio-opdrachten:

Portretfotografie

Lees de tekst van deze link en maak een aantal verschillende portretfoto’s van iemand of van een aantal personen. Je kunt de docent vragen of het in de studio achter in de klas mag. Maar je kunt er ook op uit, bijvoorbeeld voor een serie mensen en hun beroep of hun hobby. Vraag wel altijd aan diegene die je wilt fotograferen toestemming en laat de resultaten zien.